Daar hou ik dus écht van: gulheid, misschien omdat het me doet denken aan m’n jeugdjaren. M’n oma overdreef er wel in: ze kwam maar binnen in een zaak en gaf al een fooi op voorhand. Da’s gewoon belachelijk, maar zo typisch. Ik mis haar nog steeds: mijn vriendin, ‘ons ma’. Tussen haakjes: een vriend van me denkt dat ik geen Antwerps ken. Excuse me? In mijn familie wordt Aantwaarps geklapt, beetje raar dat ik dit sappig taaltje dan niet zou kennen en verstaan, wetende dat ik in dit dialect ben opgegroeid. “K’zenk ik et” is nog steeds hetgene wat ik meestal tegen m’n vrienden zeg als ze de telefoon opnemen, af en toe begrijpen m’n collega’s m’n Antwerps niet. Een Duits/Nederlandse collega vindt het schitterend als ik er weer iets onbewust Antwerps uitflap.
Generositeit vind ik een prachtige eigenschap, dan ben je ook gul van hart, denk ik dan. Het meest gulle buiten m’n familie heb ik op school gezien: de Vasten op de Dams, snoepmark, opbrengst voor het Goede Doel, omg, zelden zoveel mensen zien snoepen voor het Goede Doel. Da’s toch mooi? En bij de Steiners: traktaties alom. Als er iemand krap bij kas zat, werden ze meegetroond: “Kom gewoon mee, wij betalen wel.” Dat werd er ook wel ingedramd, in beide scholen. Op vakanties net hetzelfde: de een trakteerde na de ander. Je schrikt dan wel als je later gaat werken en ziet dat sommige mensen er de knip op houden: “Huh?”
Ik mag dan een gat in m’n hand hebben - wat me af en toe absoluut parten speelt (ik probeer eraan te werken) - als ik anderen mee zie genieten, geeft het me een dubbelgenot.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten