dinsdag 15 maart 2022

extreem bakvissen

 Ooit, nu zo’n 29 jaar geleden, gedroeg ik me als de queen der bakvissen. Het is zo’n verhaal dat je eigenlijk aan niemand wilt vertellen. 

Op scoutsweekend, groepsweekend, ik was derdejaars jonggids en patrouilleleidster, tijdens een bosspel: “Zeg Stefanie, heb je die knappe leider al gezien? Hij is nieuw.” “Breng me onmiddellijk naar die kerel!” Het begin van het bakvissengedrag in extremis. Met een paar jonggidsen vonden we hem bij een boom en knoopten nieuwsgierig een gesprek aan. Voor ons was het bosspel hierdoor dan ook meteen gedaan. Weliswaar moedigde hij ons meermaals aan: “Moeten jullie niet verder doen?”, waarop we telkens verveeld de schouders ophaalden “Bwoah.” 
Dat weekend gingen we overboard in ons gedrag: àlle remmen los, een bende pubermeisjes op hol geslagen. Omdat we zijn naam niet wisten - niet belangrijk voor ons blijkbaar - doopten we hem ‘de groene trui’. Hij was een leider op stage bij de jongverkenners. 
Voorheen toonden we geen enkele interesse voor de jongverkenners, afgezien van onze gezamenlijke kapoenjaren hadden we nog nooit een woord met hen gewisseld, na de kennismaking met ‘de groene trui’ zaten we plots ieder vrij moment bij hen. Voor hen was het ook effe wennen, die vijf jonggidsen die altijd bij hen zaten. Onderling lachten we hen stiekem uit: “Haha, die jongens denken dat we voor hen komen.” Het idee. 
Gezellig was het wel: hij speelde gitaar en onze pubervlindertjes fladderden hevig. Soms werd het gewoon te belachelijk. Na het middageten, we zaten natuurlijk weer als enige jonggidsen bij de jongverkenners, onze eigen groep zagen we dat weekend haast nooit (enkel op verplichte momenten), na het middageten riep onze leidster dat we van tafel moesten gaan. Tuurlijk wilden we dat niet. We negeerden haar volledig en wanneer dat niet meer lukte, gingen we ons pas echt belachelijk gedragen. Dingen als: “1, 2, 3” recht gaan staan om vervolgens weer op je stoel neer te ploffen. Dat deed ik. We waren ons niet bewust van het feit dat wanneer ‘de groene trui’ rechtstond wij wél meteen monter rechtveerden. Zelfs onze leidster vond het hilarisch. Ondertussen waren we zijn naam te weten gekomen, ik noem hem hier Christophe. 
Het hek was sinds dat groepsweekend volledig van de dam. Na de wekelijkse vergadering op zondag reden ik en m’n vriendin op de fiets naar het lokaal van de jongens. Dat gebeurde daarvoor nooit. Elke zondag deden we dit. Een leider vond het supervervelend dat we er iedere week stonden zodat hij me een keer voor de hele groep belachelijk maakte: “Christophe! Christophe! Stefanie is er voor jou!” Ik zakte door de grond en had meteen een bloedhekel aan die leider. Doch weerhield ons dit er niet van de volgende zondag er weer te staan. 
De belachelijkste actie gebeurde tijdens het kerstfeestje, na de bioscoop met de jonggidsen bij de feestmaaltijd had het idiote vijftal zichzelf andere namen gegeven: Christopha, Christophi, Christophé enzovoort. Ik verzin niets. Dit ging dus wel heel ver. Onze groep bekeek ons alsof we gek waren geworden wat waarschijnlijk ook was: met die actie hadden we dat wel dubbel en dik bewezen. 
Te veel belachelijke daden om op te noemen eigenlijk: 
We waren z’n huisnummer te weten gekomen in de Isabellalei - niet zo ver van mijn huis - we vonden een vuil stuk papier op de grond, schreven onze namen erop met de groetjes en staken dit in z’n brievenbus. Jeetje, toch. Op m’n school, de Dams, was het Vlaamse Kermis (een soort jaarlijks schoolfeest met kraampjes en optredens enzo), Christophe die op de Jezuïeten zat, was ook aanwezig want zijn vriendin zat op de Dams. Ik had m’n scoutsvriendinnetje uitgenodigd. Geheel niet gehinderd door de aanwezigheid van zijn vriendin wilden we persé met hem dansen. Hij deed enkele pasjes met ons en wimpelde ons dan subtiel af. Het opmerkelijke is dat hij àltijd vriendelijk bleef, àltijd. 
Nog belachelijke acties: een weekend voor de derdejaars jonggidsen en jongverkenners van de hele Antwerpse regio. Hij moest vroeger vertrekken om te studeren. Toen we hem - of course - uitzwaaiden, liep er plots een gans achter me aan toen hij wegreed met de auto. Om van de gans weg te lopen moest ik wel in de richting van de auto lopen en hij bleef maar zwaaien omdat het net leek alsof ik uit volle macht achter de wagen rende, die gans had hij niet gezien. Mijn hele avond verpest door een gevoel van opperste schaamte: “Oh nee, hij denkt dat ik achter hem liep. Wat moet hij wel niet van me denken?” Alsof het ervoor al niet erg genoeg was. 
Op kamp - we hadden voor het allereerst een gezamenlijk kamp met de jongverkenners, high five! - toen we ‘s avonds te weten waren gekomen dat hij graag koffie dronk ‘s morgens brachten we hem die volgende ochtend met z’n vijven een tas koffie. We stonden er speciaal vroeger voor op en maakten hem vervolgens wakker met een grote tas koffie. Vijf meiden die toekeken hoe hij koffie dronk. Na een bosspel kreeg ik te horen dat een eerstejaars jonggids luidop had geroepen: “Ei, is dat nu Christophe? Ei, is dat nu diegene die jullie zo knap vinden? Ei! Ei!” Dat meisje werd voortaan gehaat en we spraken geen woord meer met haar: ze had immers Christophe beledigd en ons belachelijk gemaakt (alsof we daar zelf al niet uitgebreid voor hadden gezorgd) 
Na dat kamp ging hij weer terug naar z’n eigen scouts van de jezuïeten en was het gedaan met de hevige aanstellerij. 

Jaren later, tijdens m’n studentenjaren, zag ik hem voor het eerst weer in Habitat, samen met zijn vriendin. Tijdens ons gesprek vroeg ik me de hele tijd af of hij zich dat bakvissengedoe dat welgeteld een jaar heeft geduurd nog herinnerde. Een jaar waarin vijf meiden zichzelf voor het leven legendarisch belachelijk hebben gemaakt. 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten