vrijdag 19 november 2021

in de Gentse Germaanse


Auditorium E, het grootste auditorium in de Blandijn, faculteit Letteren en Wijsbegeerte 

Ik had heel erg koudwatervrees toen ik begon aan de Germaanse: twee meiden uit m’n klas, de ene destijds een pestkop, zaten voortdurend op m’n kop, bijna dagelijks kreeg ik te horen van hen dat ik dom zou zijn. En dat was omdat ik onhandig ben, ben ik nog. Zoiets vergeet je niet als je dit een jaar lang te horen krijgt in je adolescentenjaren. Psychologische terreur. De laatste schooldag ben ik zo snel mogelijk vertrokken op m’n brommer en heb nooit meer achterom gekeken. 
De beste wraak kwam van het PMS (het huidige CLB). Ik bleek uitzonderlijk goed te scoren en qua geheugen zelfs bij de top te horen (in de Dams bleek dit ook na een PMS-test). De dame zelf stond er versteld van, ik wist niet wat ik hoorde. Dus ja, de wraak was zoet maar de allerbeste wraak was af te studeren als Germaniste. 
Of tweede worden voor een strenge selectieprocedure met allemaal academisch geschoolde taalkundigen. Of met twee vingers in de neus voor je examens slagen op de universiteit Antwerpen. Ik heb er haast letterlijk niks voor gedaan. Toen was ik al voltijds aan de slag in het onderwijs, deed vrijwilligerswerk op zondagochtend, gaf aan vier lagere schoolkinderen bijlessen en daarnaast kluste ik regelmatig bij in een Antwerpse modezaak. Je kan niet zeggen dat ik op m’n luie kont zat. Welgeteld twee keer heb ik die hoorcolleges bijgewoond, de eerste les en de laatste les. Een uur voor het examen ging ik op een café in de buurt zitten. Ik besefte dat ik het onmogelijk nog kon studeren, een van de examens was open boek, ik las het boek diagonaal door. Soms doe ik dat: diagonaal lezen. Op het unief in Gent heb ik dat veel gedaan, ik was er dus in getraind. 
Ik las het diagonaal en slaagde voor m’n examens. Daar sta je achteraf van te kijken: in Gent had ik zoiets niet moeten proberen! Maar weerom: een zoete wraak. 
Een van m’n beste vrienden in Gent, we waren een viertal, onafscheidelijk, haalde jaren ervoor in Gent hetzelfde kunstje uit. Bij Algemene Taalwetenschap dan nog. ATW was zowat het moeilijkste hoofdvak dat je in de licenties kon kiezen maar het olijke viertal ging ervoor. Syntactische theorieën, hoe ik dat heb kunnen studeren begrijp ik achteraf eigenlijk niet. Zinnen ontleden volgens verschillende theoretici: De Saussure, Tenière en vooral de Transformationele Generatieve Grammatica, de TGG, van Naom Chomsky was een dikke dikke aartsmoeilijke kluif. Taalfilosofie vond ik ook niet makkelijk maar dat was easy cake in vergelijking met de TGG. Alleen Vergelijkende Germaanse Taalkunde in de tweede kandidatuur was nog moeilijker. Alll die klankwetten. De Wet van Verner, anyone? Ijslands, Noors (zowel Bokmål als Nynorsk), Zweeds, Deens, Nederduits, Hoogduits, Engels, Fries, Nederlands. Bij mijn weten alleen Faeröers niet, maar daar kan ik zelfs verkeerd in zijn. Het passeerde allemaal de revue en van al die talen moesten we de klankwetten kennen. En dat was geen open boek.
Die vriend voor het examen ATW. De avond ervoor had hij in plaats van te studeren, voetbal gekeken. Hij had niet gestudeerd voor een aartsmoeilijk hoofdvak. Een uur voor het mondelinge examen ging hij in de faculteit op de trappen zitten. Dàn pas begon hij te studeren. Ik kwam amper bij van het lachen en eerlijk, ik schrok er zelfs niet van. Hij ging als laatste examen afleggen en slaagde voor het examen. Dan ben je echt slim. Nu is hij een grote meneer in de financiële wereld, hij is echt heel slim. 
Die vriend was trouwens hilarisch. Na een examen Zweedse Taalkunde dat op twee mensen na voor iedereen rampzalig was: er werden zaken gevraagd waarvan duidelijk werd verteld dat we ze niet moesten kennen. Natuurlijk buist 90% van de klas stevig. Dat lag niet aan de prof, het was de assistente die het examen had opgesteld en die ons duidelijk de leerstof had meegedeeld. Echt smerig vonden we het. 
Een paar uren na het examen zat die vriend bij me thuis. Hij zei ons: « Ik denk dat ik iets stoms heb gedaan. » « Wat? » Hij vertelde ons dat hij vlak na het examen die assistente was tegengekomen op straat. Zij zou ook het examen verbeteren. « En? » vroeg ze hem, doelend op het examen. Hij had dit verkeerd begrepen en dacht dat ze vroeg hoe het met hem ging. Enthousiast en met een brede glimlach stak hij zijn beide duimen in de lucht. Natuurlijk zou ze dit interpreteren alsof hij dacht een schitterend examen te hebben afgelegd terwijl hij in werkelijkheid faliekant rampzalig gebuisd was, er niks van had gebakken. « Oh nee, » zei hij « wat moet ze wel van mij denken als ze mijn examen ziet? » Ik vind het nog steeds hilarisch. 

Ik had dus een enorme koudwatervrees maar in januari begon ik er zelf voorzichtig in te geloven: op de universiteit Gent, op den Blandijn, organiseerde men twee proefexamens voor de eerste kandidatuur. Je had niks te verliezen. Historische Kritiek van Walter Prevenier. Een van de beste professoren die ik ooit heb gehad, iedereen in de Letteren en Wijsbegeerte en de Pol en Soc (Politieke en Sociale Wetenschappen) kan dit onderschrijven. Op vrijdagochtend zat de grootste aula van de Blandijn, auditorium E, stampvol, mensen zaten op de trappen, een keer was het zo erg dat we met een groepje op het podium achter de prof zaten. Dat wilt heel veel zeggen als je weet dat donderdagavond dé uitgaansavond is voor studenten waarin de Overpoort zelfs door de politie wordt afgesloten. Normaal zit er vrijdagochtend geen kat in een aula. 
Een leerboek hadden we: Uit Goede Bron, geschreven door de professor zelf. Toen hij les gaf aan ons had hij er al een internationale carrière opzitten. Zo geweldig als de professor was, zo saai was het boek: ik raakte maar niet voorbij de helft van het eerste hoofdstuk. « Je hebt toch niks te verliezen. » Ik ging naar het proefexamen wetende dat ik het boek niet eens had gelezen. 
Tot mijn verwondering was ik geslaagd voor het proefexamen. Meteen besefte ik: het gaat hier zuiver over logisch redeneren. Dat boek hoefde ik dus niet te lezen. Eigenlijk best schandalig dat ik in eerste zittijd slaagde voor een examen waarvan ik het boek niet eens had opengedaan. 
Het tweede proefexamen Syntaxis van het Nederlands, een van de grootste buisvakken in de Germaanse. Elke Romanist, elke Germanist zal bevestigen dat syntaxis op universitair niveau heel moeilijk is. In de tweede kandidatuur wordt het zelfs dubbel zo moeilijk en dubbel zoveel. Het heeft me wel gevormd: in mijn lessen kan ik elke plotse syntactische vraag beantwoorden. 
Het tweede proefexamen had ik aandachtig gelezen. Ik dacht: hoe kun je zoiets leren? Laat ik het gewoon maar lezen en begrijpen. Voor dat proefexamen had ik zelfs geen oefeningen gemaakt om te toetsen of ik het wel degelijk had begrepen. Voor het uiteindelijke echte examen had ik dat wel gedaan: dan wil je geen risico’s nemen. 
Weerom geslaagd voor dat proefexamen. Zo begon ik er zelf in te geloven: ik denk dat ik het misschien wel kan. 

Het valt moeilijk te voorspellen wie er een academische graad zal halen en wie niet. Een kotstudent in hetzelfde gebouw als m’n vaste vriend. Met haar voerden we lange gesprekken, ze zei ons dat ze altijd de primus was in de klas, ze had keihard geblokt, zich suf gestudeerd. Haar zag je zo een academische Master halen. Niet dus. 
Ik denk dat niemand op voorhand kan zeggen: dat wordt me een koud kunstje. De enige van wie ik dit te horen kreeg was een klasgenote. Ze zei: « Ik wil geen universiteit doen. Ik weet dat ik dit heel goed zou kunnen maar ik wil het niet. » Achteraf kreeg ze gelijk: halverwege het jaar stapte ze over naar Vertaler/Tolk op het HIVT, een studie van academisch niveau, en behaalde er een academische Master. Ze woont nu in Californië, San Diego. 
Een andere meid, haar heb ik echt uitgelachen, misschien zelfs recht in haar gezicht. Voor Kunstgeschiedenis moesten we de Janson in huis halen, meteen het allerduurste boek van de opleiding. Het weegt zoveel als je schoonmoeder maar het is een investering. Het boek telt meer dan achthonderd bladzijden, klein lettertype, soms drie kolommen per pagina, een heel groot boek, geschreven in het academisch Engels. Een van m’n vriendinnen destijds: « Zij heeft de Janson helemaal gestudeerd. » wijzende op haar tafelgenoot. « Wat!!? », ik kon het niet helpen, ik moest er smakelijk om lachen. « Hoe doe je dat? » En achter haar rug tegen die vriendin: « Dat was totaal niet de bedoeling! » « Tuurlijk niet! » en mijn vriend deed zelfs een gebaar dat ze wacko was om aan zoiets te beginnen. Ze buisde op het examen Kunstgeschiedenis. 
Het valt dus echt niet te voorspellen. Ik ken iemand die de Germaanse, ze deed zelfs ook ATW, die de Germaanse heeft behaald op pure wilskracht. Toffe dame, grote mond. Deed zich waarschijnlijk iets dommer voor dan ze in feite is, een echte flapuit. Een andere vriendin, ik had er eigenlijk best veel vrienden, dubbelde ieder jaar. Maar dat kwam door een leerstoornis ADD. Wel moedig dat ze zich erin had vastgebeten. 
Soms moest je ook gewoon geld en/of connecties hebben. Een andere kerel, een van de arrogantste personen ooit ontmoet, biste of triste ieder jaar. Ieder jaar. Trissen is uitzonderlijk: daarvoor moet je persoonlijk toestemming aan de rector vragen. Hij kreeg die zonder enig probleem omdat hij belangrijke connecties had in de academische wereld. Destijds een berucht figuur in de Germaanse, de arrogantie zelve. Iedereen binnen de Germaanse kende hem, we hadden allemaal wel es een keer bij hem in het jaar gezeten. 
Een andere dame, haar vond ik oprecht heel leuk, ze kwam net als m’n olijke vriendin van de Gentse afdeling van De Dames van het Christelijke Onderwijs, het Sint Pietersinstuut. De meesten van m’n vrouwelijke Gentse vrienden, kennissen kwamen van het Sint Bavo instituut of het Sint Pieters. De jongens veelal Sint Barbara. Die andere dame triste dus ook en slaagde er in haar trisjaar in niet te studeren en op skiverlof te gaan voor een deeltijds examen. Uiteindelijk heeft ze wel haar academische graad behaald, aan de Universiteit Antwerpen.

De Germaanse aan de UA is natuurlijk helemaal anders dan die in de KUL die op z’n beurt dan weer verschilt dan die aan de VUB, die helemaal anders dan die van de UGent. De beste reputatie en moeilijkste reputatie: ik schat die van de KUL. Gevolgd door die van de UGent. Het gaat hier om traditionele grote universiteiten in echte traditionele studentensteden. Faculteiten verspreid over de hele stad met een plechtige opening van het academiejaar. Professoren zoals je die in de films ziet. Soms smerige vragen op examens, een lagere slaagkans. Op zondagavonden bomvolle treinen, bussen en trams vol kotstudenten. En dan de Overpoort die afgezet wordt. Die steden zonder en met studenten is een groot voelbaar verschil. Leuven is traditioneel klassiek, Gent is progressief. 
De universiteit Antwerpen en de VUB zijn kleiner, de VUB het kleinst. Het contact met de professoren is er directer, de begeleiding ook beter. Ik stond ervan versteld dat je daar je professoren bij hun voornaam mag noemen. Dat deden wij enkel bij de assistenten of in de vakgroep Zweeds. Maar de hoofdprofessor, de oprichter van de vakgroep, overigens een autoriteit in de Scandinavistiek, hoofdredacteur van de Van Dale Zweeds/Nederlands, vriendin van de toenmalige Finse president en ze zat in de nobelprijscommissie. De hoofdprofessor noemden we niet bij voornaam. 
Een van m’n favoriete profs in de Nederlandse Letterkunde, een autoriteit op het gebied van Naturalisme,  was ook jurylid van belangrijke literaire prijzen. Professor Taeldeman kwam vaak op televisie als het over taalkwesties ging en m’n professor Filosofie zie ik soms ook in programma’s opduiken. 
Professor Vervliet die in ieder hoorcollege net een dramatisch toneeltje leek op te voeren. Inleiding tot de Geschiedenis van de West-Europese Literatuur. Namen, namen en nog es namen. Boekanalyses maken van minstens zeven pagina’s per boek. Op het schriftelijke examen ging hij alle namen van de hele faculteit Letteren en Wijsbegeerte af, om te zien wie er present is. Dat zijn een heleboel namen, geen enkele prof deed dit. De ‘grappige’ namen maakte hij belachelijk voor de hele aula. Het stoorde enorm als je geconcentreerd je examen zat te maken maar ergens was het wel lachen geblazen. 
Kunstgeschiedenis hoefde ik niet te studeren want ik was daarvoor sowieso al fanatiek met kunst bezig, het vak van professor Vervliet echter wel (ik kende voornamelijk Nederlandstalige literatuur). Maar ik ben dankbaar dat ik het vak kreeg: een enorme schat aan kennis. Alle vakken eigenlijk die ik kreeg. 
Toen ik twijfelde tussen de VUB en Gent, Leuven en Antwerpen zijn eigenlijk nooit echte opties voor me geweest, ik hoorde ook een verhaal dat je in Antwerpen als je te laat bent de les niet meer in mag. Dat moesten ze es in Gent proberen. Studenten kwamen vaak te laat in de aula, vertrokken vroeger. Niemand zei er wat van. Tja, als je met zovelen bent, valt dit moeilijk te controleren. 
Toen ik twijfelde zei een dame die ik al sinds m’n jongste jaren ken, een juriste, lector op de Hogeschool Gent. Zetelt in een belangrijk commissie van de Universiteit Gent, uit de Gentse Franstalige rijke bourgeoisie maar woont al jaren in de Tentoonstellingswijk, vlakbij toen. M’n ex zat naast haar bij de kapper en ze zei hem: « Ik kén Stefanie! » Ik heb haar altijd een no-nonsense knappe dame gevonden. 
Ze zei me dat ik voor Gent moest gaan. « Daar moet je jezelf zien te redden en word je niet bij het handje gehouden! » Dat leek me wel een hele uitdaging. Voor de hele, hele, hele Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, de grootste faculteit van de UGent, of misschien de tweedegrootste na de Ledeganck: faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschap. De dierenartsen zaten trouwens buiten de stad Gent, die noemden we de boeren, omwille van hun faculteit buiten Gent en ze de reputatie hadden van de goorste dopen te houden. 
Voor de hele Letteren en Wijsbegeerte had je slechts een persoon bij wie je een afspraak kon maken voor studiebegeleiding. In het begin van het academiejaar kwam ze in iedere eerste kandidatuur maar ik betwijfel of er iemand echt bij haar aanklopte. Ik ken niemand die dit deed. 

Het was een heel andere tijd. In den Blandijn werd er volop gepaft dat het een dikke rokerige lust was. Een jaar hebben ze geprobeerd om een rookverbod in het Aquarium, de kantine, te houden. Wij studenten trokken ons er niks van aan. Soms zei de kantinedame er wat van, maar meestal niets. Ze zag ook dat het onbegonnen werk was. Het was dan ook snel gedaan met het rookverbod in het Aquarium. 

Mijn thesis ligt nu in de Gentse Boekentoren. Elke thesis van een Gentse alumnus, alumna. 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten